vrijdag 9 september 2011

Een beetje

Ik lijk je te missen, elke dag een beetje meer.

Ooit was er de hemel in de vorm van een plafond, maar wij zagen er sterren in, en hemellichamen.
Drink tot in je keelte, tot je kilte overwaait; mijn sjaal houdt de sneeuw niet langer tegen.
Ik omarm mijn armoede in kalme, gedreven slagen en knabbel op mijn krakende duim.
Geniet van mijn warmte, blijvend en alleen, ze krijgt haar gave dagelijks gerantsoeneerd.
Maar over sterren en kraters, zoveel gaten en niets dan sterrenstof, om de leegte mee te vullen.
De leegte, geslagen en verslagen door vurige vraatzucht en gretigheid, vult ons plafond, dat wit.

Een beetje lijk ik je, elke dag meer.

woensdag 7 september 2011

Mnemosyne

Mijn ogen flikkeren waanzinnig totdat mijn hersenen
verwerken wat ze niet willen weten, niet weten, niet weten
en de opruiende stomp in mijn maag mijn ingewanden naar buiten
doet breken en zich om mijn nek sluiten en verstikkend strengelen
koudbloedig en paars zijn mijn handen; mijn handen alleen
zonder houvast, zonder een grot van mannenhanden om zich
in te verbergen, te herbergen bij het vuur; het vuur van warmte
en genegenheid, het vuur van passie, zo anders dan de zee;
de zee van alles en niets, en van doorgedraaide wonden die al lang,
zo lang, genezen hadden moeten zijn.

'Ik weet beter maar niet beter', las ik.

Draaiend rond mijn eigen as klikken de revolvers in het rond
Zeeziek en zeezoek verwijnen ze in de massa van kolkend en kokend,
van verborgen herinneringen, naar Mnemosyne toe, die roept:
Vergeet, vergeet niet, behalve de wonden in je huid
Gegriefd graaf ik diep in mijn borst naar de kerven
wiens bestaan ik lang ontkend heb en zal
Tenzij haar bijtende zoutheid mij tot een bekentenis werpt.

'Ik weet beter maar niet beter', begreep ik.


----------------------------------------------------------------


Ik weet beter maar niet beter is een zin uit het boek Print is Dead.

dinsdag 16 augustus 2011

Automatisch schrijven #2

Wij duwen en trekken
Onszelf in de eindeloosheid
Jij spuugt woorden als een jakhals
En ik jank, verwond, in een hoek
Klanken te melodieus krassen we
Kraaiend enkel nog schrift
Letters, mijn maagdelijk wit bedekt
Tot een storm vol assen de hemel zwart
Ik strek mijn hand uit en gom
en gom en gom en gom en gom

Magneet, ik ban je
Magneet, ik pool je
Als een aardbol zonder evenwicht
Los me op in zandkorrels
Zodat de zee me meevoert
Naar een epos, naar monsterige meren
Naar daar waar de stilte de eeuwigheid verschuilt
Naar een hemel, wit
En een blad, vlekkeloos
Naar de realiteit waarin ik en jij
Geen ronddwalen, maar onbestaand is


Mijn excuses voor het recente onbewerkte werk. Ik ben ondertussen bezig aan een toneelstuk ('Oak') en mijn roman ('Brieven aan mijn liefste') staat -nog altijd- in haar kinderschoentjes.

zaterdag 4 juni 2011

Automatisch schrijven

Zo bang ben ik zo bang

Mijn wereld klein mijn liefste
groot was ik nooit maar
eerlijk dat wel en ook
al hielp dat niet het
deed pijn maar goede pijn
de pijn van het wordt wel
beter straks snel en van
even korte pijn en dan
het walhalla van jouw zoenen
en dan gerust zijn in
stilte en kijken en verdwalen
want jouw handen zijn zo
groot zoveel groter dan
ik en ze pakken me in
zoals jij mij inpakt en
ontvouwt blaadje voor vouwtje
en mij ziet en wauw zegt en
ik weet dat het fout is maar
ik zie enkel je lippen en ik wil
ze voelen zegt en ik glimlach
en antwoord niet maar ik wil ook
heel graag jouw lippen
en mijn lippen als dat
kan nog even maar dan
gebliep en besef en alles
wat mooi was wordt fout
maar jij vindt het niet erg
of toch en dan zoen je me
opnieuw en ik geef toe opnieuw
want ik wil en jij wil maar zij
wil niet dus verstoppen en geheim
en alles lijkt verkeerd
maar jij pakt mijn hand en
zegt dat alles wel goed
komt en ik slik en ik geloof
en ik verstik mezelf om jou
niet te verstikken maar jij
ziet mijn wanhoop niet en
vertrekt maar niet zonder
een kus en dan slaat de
deur dicht en ben je echt
weg en ik alleen echt
verlaten voor een ander
maar wacht ik ben de
ander dus als zij de ene
is en ik de ander
wat ben jij dan?

maandag 30 mei 2011

Zilte zoen

De zilte zoen kuste haar mond en tevreden liet ze haar begaan. De zee, machtig en bewonderenswaardig sereen, die haar liefde had gestolen, slokte haar nu hondsdol en met schuimende mond op. Ze kende geen angst, geen twijfel. Haar longen vulden zich met water; ze proefde de zoute korrels door haar maag gutsen. Ze kuchte, proestte lachend, alsof ze niet van Poseidon, maar van Bacchus bezeten was. Haar lach klaterde tegen de klippen en werd beantwoord door een zwerm meeuwen, die door de spanning van de nakende dood des te levendiger rondcirkelden. Waanzin dwaalde in haar ogen, die tevergeefs de blauwte gadesloegen.

"Ik vertrek morgen", hoorde ze hem zeggen. "In jouw conditie zou ik echter niet naar de haven komen. Je weet nooit wat er gebeuren kan." Zelfs in het eeuwige duister zag ze zijn walging. Walging van wat er haar overkomen was, walging van wat zij nu was. Walging van zijn beslissing. Ze voelde zijn priemende blik, en de echo van het waarom. Ze rook zijn zenuwachtige transpiratie, hoorde hem nerveus aan zijn arm krabben. Hij keek in het rond, maar zij wist dat hij weg keek. Weg van haar en haar dode oogopslag. De stilte werd gebroken door het gekrijs van een meeuw, haast opjuttend. Ze zweeg.
"Godverdomme", riep hij, "Godverdomme, Iris. Kijk niet zo." Hij liep naar haar toe, ze voelde de warme schaduw van zijn lichaam over zich vallen. Ze wist dat hij probeerde, wanhopig. Maar ze zou zijn aanblik nooit meer kunnen beantwoorden. Zwijgend liet ze haar hoofd zakken. Hij stond recht, schopte gefrusteerd een stoel omver en stormde naar buiten.


Hemel en zee werden één, terwijl ze haar armen om zich heen sloeg.Haar jurk voelde zwaar, haar schouders trokken haar naar de diepte. Ze voelde haar krachten wegebben, het lachen was haar vergaan. Ze schreeuwde nu, een geschreeuw vanuit haar diepste binnenste, gevuld met gitzwarte klanken en een ondertoon bitter als gal. Een laatste kreet verliet haar lippen -nu ook al blauw- gevolgd door een schuimend geruis. Er was geen worsteling, enkel het heen en weer van de golven. De zee bleef onveranderd achter. Enkel het gekwetter van de meeuwen resteerde.

maandag 25 april 2011

Tussen de (poging tot) poëzie en proza: een mededeling


Ik huil in zwart-wit om de vriendschappen die ik ben misgelopen.
Maar ben te laf om schuld te bekennen.
Tot ik kokhalzend naar een raam toe struikel
En terwijl mijn binnenste zich naar buiten stuwt
Schreeuw ik
Mea culpa,
Amici mei,
Mea culpa

Papyrus

Als ik neerschrijf wat ik voel,
moet ik op zoek
Achter de boekenkasten
waarin herinneringen sluimeren

Tussen de spleten van oud
en krakend hout, opgerold in
een hoekje
Misschien zelfs al stoffig

Daar, verscholen in de letters,
woel je verder in het duister,
wanneer de boeken zich sluiten
en het oog door kieren tuurt

Geen kaft omhelst je
Blanke huid die kil wacht
tot het gitzwarte verdriet
zich verzwakt overstroomt

Maar net als het verdriet vergrijst
vergeelt eenzaam je oppervlak
Tevergeefs fluisterend in de lacunes
van verdrongen vergetelheid.

vrijdag 1 april 2011

Avocado

Onder de zwijgende lakens
Verdwaalde de schuld
Zuchtend, blazend
Ongezien

Achtpotig kroop de list
en weduwde de kamer zwart
Zij zingt en kraait
Victorie

Geheimen vullen de muren
Zij lopen over

Het plafond verdrinkt
Betrouwbaar, voldaan

vrijdag 11 maart 2011

Kleur (fragment uit kortverhaal in wording)

"Nee," zei ze, " niet alles is oké." Haar holle ogen staarden naar een plaats die alleen zij kon waarnemen. Een plaats vol herinneringen, een plaats die nu stilaan verslonden werd door ziedende haat en allesverslindende afkeer. Haar blauwe haren, die mij altijd al fascineerden, wiegden zachtjes mee met de wind. Ze kneep nerveus in haar vingers, in een wanhoopspoging toch nog enige houvast te vinden. Haar jurk trok ze over haar knieën. Ik zweeg en keek. Of beter,ik aanschouwde; want een beeld als dit bekeek je niet zomaar. Het overrompelt je, dringt tot in je diepste door, en het enige wat je kan doen, is aanschouwen, in al haar veelzijdigheid, uniciteit en absurditeit. Ik volgde één van de wiegende haren van haar kruin naar haar bleke huid, met op haar wangen een zachte blos, tot aan haar lippen, lichtelijk afgebeten en van hetzelfde zachtrose als haar wangen.

Ze draaide zich om. Ze draaide zich naar mij toe en plots was alles groen. Het groen van twee keer de eeuwige jachtvelden, van het noorderlicht. Het soort groen dat de jaloezie in een hoekje doet kruipen, zich mea culpa slaand dat het zichzelf ooit zo'n onnoembaar iets als kleur had toegeëigend. Een krul gleed voor haar ene oog, vormde een bruusk contrast tussen groen en blauw, tussen wanhoop en troost, droef en hoop.

Haar liefde was dood, de mijne herboren.

maandag 7 maart 2011

Paul en Roos (Uit: Een tekstboek voor jonge en hopeloze romantici)

"Mama," zegt Roos, terwijl ze zich tegen me aan drukt, "Vertel nog eens hoe jij en papa elkaar ontmoet hebben."
Haar haartjes zijn nog nat; ze komt net uit bad en wil, zoals gewoonlijk, nog niet naar bed.
"Toe mams", fleemt ze, en ik voel hoe haar haren mijn bloes nat maken.
"Oke dan", zucht ik, " Maar daarna is het echt bedtijd." Ik leg mijn krant naast me neer en neem mijn dochter, die lachend begint heen en weer te wippen, bij me op schoot.
"Klaar?", vraag ik, en probeer wat enthousiasme in mijn stem te leggen.
"Ja, mams." antwoordt ze ongeduldig, "Begin! Begin!" Ik voel een tikje op mijn been, bij wijze van aansporing, en sla mijn armen om haar heen.

"Ik kwam net van de dokter en was aan het bellen terwijl ik de Lindelaan afliep, op weg naar huis. Toen woonde ik nog in dat huisje op de hoek."
"Naast de snoepwinkel?" vraagt Roos.
"Naast de snoepwinkel. Ik kwam aan het einde van de Lindelaan en moest dus nog oversteken." Ik aarzel even en denk na. " Op dat moment was ik al gestopt met bellen", voeg ik er aan toe.
"Ja, want da's gevaarlijk", moraliseert mijn levenswijze dochter.
"Inderdaad. Ik moest dus nog oversteken, maar zoals je weet is daar geen zebrapad en zijn daar ook nog altijd geen verkeerslichten." Roos schudt haar hoofd. Ik ruik de zoete geur van zopas gewassen haar.
"Ik keek enkele keren naar links en naar rechts en stak over."
"En toen gebeurde het!", vult Roos aan. Ik lach, maar word overvallen door een roestige bitterheid.
"Toen kwam er opeens een auto van achter de hoek. Ik hoorde geroep en ..."
Mijn dochter houdt haar handen voor haar ogen, maar haar glimlach verraadt veel. Ze is niet bang, maar vreemd genoeg nog steeds benieuwd. Ze weet immers perfect hoe dit verhaal afloopt. Telkens opnieuw vraagt ze ernaar, me verbeterend als ik een keer iets op een andere manier verwoord, alsof ze op zoek is naar inconsistenties, naar fouten.
"Ga verder, mama. Ik kan er stiekem wel tegen, hoor.", zegt ze betrapt.
"Ik hoorde geroep en sloot mijn ogen. Dan is er even een gat van een paar seconden, ik weet niet meer wat er toen gebeurd is. "
"Maar?", vraagt Roos.
"Maar toen ik mijn ogen open deed, stond er een jongeman over me heen gebukt."
"En jij was veilig, door papa?" Ik voel me kil vanbinnen. Een rotsblok ligt op mijn maag.
"Ja." breng ik met veel moeite uit.
"Papa was een held", zucht Roos en vleit zich tegen me aan.

Ik zie de voordeur tegenover me open slaan en Paul vol blijdschap naar me toe spurten. Ik hoor lawaai, draai me om en zie de auto. Hij komt van achter de hoek, heeft me niet gezien. Angst beitelt me aan het beton. Ik sla mijn armen om mijn onderbuik en sluit mijn ogen. Ik voel een duw en hoor geschreeuw, maar weiger mijn ogen te openen.

Ik kijk naar Roos die zachtjes indommelt en streel in gedachten over haar kruin.
"Papa was een held," fluister ik, " maar mijn echtgenoot is een moordenaar."

donderdag 17 februari 2011

Erotiek

Ik zou graag iets willen schrijven over passie
En over erotiek, misschien
Over bijten, knabbelen en zoenen
En alles klandestien

Dan bruist mijn blad van opwinding
En krijst het van plezier
Het kietelt en het grinnikt
Wenkt en fluistert: kom hier.
Kom.
Hier.

Ik zou graag iets willen schrijven over passie
En over erotiek, misschien
Alleen heb ik het werkwoord liefde
Al tijden niet gezien

Een Slapengaanverhaaltje (Of: wat over nietsbepalende zaken en mensen over niemand en alles in het bepaald gaat )

In een grijze straat tussen grijze wegen gevuld met grijze auto’s en hun al even grijze bestuurders staat een huis. Een huis, veilig ingepakt tussen alle andere huizen met allen dezelfde ondefinieerbare kleurtint. Het nummer zegt ZEVENTIEN, de deuren en houten vloeren zeggen IEP en Meneer en Mevrouw van het iepende nummer zeventien zeggen niets. Ze zitten samen neer aan hun tafel en eten.

Soep.

Meneer slurpt. Slurp. Mevrouw let er niet op. Slurp. Eigenlijk let ze er wel op, maar ze probeert-slurp- het te negeren. Na 29 jaar huwelijk kan Mevrouw niet anders dan te doen alsof er-slurp- niet mis is. Mevrouw eet rustig verder. Meneer-slurp- slurpt rustig verder.

Mevrouw denkt na. Slurp. Ze wordt onderbroken door het geslurp, glimlacht en doet een tweede poging. Slurp. Daar gaat de tweede poging. Slurp. Plotseling stopt het. Meneers bord is leeg. Mevrouw glimlacht. Mevrouw denkt aan het telefoontje.
- ‘Hallo. Met Mevrouw van het iepende nummer zeventien.’
(Natuurlijk zei Mevrouw dit niet zo, maar omdat wij haar nu eenmaal zo kennen, stelt zij zich nu zo voor.)
- ‘Hallo Mevrouw. Is Meneer van het iepende nummer zeventien er?’
- ‘Nee, hij is op restaurant. Een businessbrunch. Met de Koreanen.’
(Een stilte valt. Langs de andere kant is er wat gestommel, geslik en gepeins.)
- ‘Mevrouw, ik denk dat u zich vergist. Ik zocht Meneer om te vragen hoe het met hem ging, want ik was zijn secretaresse bij Het Bedrijf. ’
(Nu is het de beurt aan Mevrouw van het iepende nummer zeventien om even te zwijgen.)
- ‘Sorry, de Taiwanezen dan. Iets spleet-oogig in elk geval.’
(Meneers secretaresse denkt en twijfelt.)
- ‘Mevrouw, ik was Meneers secretaresse. Kunt u mij Meneer echt niet geven? Ik…’
- ‘Hij is er niet. Dag Secretaresse van Meneer.’
Klak. Mevrouw legt de telefoon neer. Ze denkt. Ze ontkent haar gedachten. Dagen gaan voorbij. Ze aanvaardt.

Meneer grijpt naar de soeplepel en pakt een tweede bord. Het slurpen herbegint. Slurp. Mevrouw vraagt of het smaakt en Meneer knikt slurpend van ja. Ze pakt haar bord en gaat naar de keuken, waar het vlees al klaarligt om aangesneden te worden. Slurp. Mevrouw pakt het vlees. Slurp. Mevrouw pakt het vleesmes. Slurp. Mevrouw gaat naar Meneer. Slurp. Mevrouw zet het vlees neer en kijkt naar Meneer. Slurp. Ze kijkt naar zijn leugens en is zijn geslurp –slurp- grondig beu.

(Het geslurp stopt.)

Buiten gaat de zon al onder en verspreid ze een roosachtige kleur over de huizen. Ze glimlachen in al hun fortuinlijkheid om eindelijk eens wat kleur te ervaren. ‘Iep’ zeggen de voldane vloeren, ‘Iep’ zeggen de lachende deuren. Een hond blaft de kleurige indringer tegemoet. Een koppel verder in de straat kijkt naar een huis dat te koop staat en wijst naar de zon vol romantiek. De straat, de inwoners, de hond, de deuren, de vloeren en Mevrouw en Meneer kleuren.

Meneer kleurt rood en Mevrouw kleurt wit. Mevrouw stapt naar de iepende deur en opent ze. Iep. Ze schrijdt naar de auto en stapt in. Ze rijdt weg van de grijze oprit en nummer zeventien met zijn ondefinieerbare kleur. Ze verlaat de grijze straat via de grijze wegen. Op weg naar de roze zon. Verder dan de luchthaven is ze echter nooit geraakt, want het blauw stond haar al op te wachten.

De hond besloot trouwens na heel wat geblaf naar de zon de hoop op enig kameraadschap op te geven en zich neer te leggen in zijn hok. Het koppel besloot dat de straat toch niets voor hen was. De straat, de inwoners, de wegen waren hen te kleurloos.
- En de huizen dan? Met hun ondefinieerbare kleurtint?
- Laten we het houden op grijs

zondag 16 januari 2011

Ontmoeting (Uit: Een tekstboek voor jonge en hopeloze romantici)

Een jongeman zit op een bankje, in een park. De bomen zijn fruitig, de lucht ook. Het gras is groen en de zon fel. De jongeman zit rustig; hij wordt nergens verwacht. Enkel in een park. Enkel op een bank.
Een meisje ligt in het gras, hetzelfde gras als dat van het park; het is immers even groen. Het grasperk bevindt zich per toeval tegenover een bank. Op die bank zit de jongeman. En zo ziet de jongeman het meisje.
Hij opent zijn rugzak, die naast hem op de bank staat, en haalt er een pen en een blok papier uit. Hij denkt lang en diep na en schrijft:
'Liefste meisje'
Hij stopt en aarzelt. 'Liefste', kan dat wel? Hij doorstreept en herbegint.'Beste' en 'Waarde' ondergaan even later hetzelfde lot. Hij houdt het dan maar op 'Meisje'. Komma. En bedenkt zich dan dat er volgens bepaalde conventies achter een aanspreking geen komma meer mag worden gezet. Hij zucht en kijkt weer naar het meisje.

Ze ligt nog altijd even vredevol in het gras, haar rode haar gedrapeerd over een schouder, armen naast haar zij, haar borst gaat langzaam op en neer. Ze draagt een witte jurk en haar voeten zijn bloot. Een paar sandalen staat verveeld naast haar rechterhand.

'Ik vind je...' schrijft hij en hij knauwt op zijn pen. 'Ik vind je' of 'ik vond je'? Hij zocht haar immers al lang, en daar lag ze dan.
Zomaar.
Opeens.
Per toeval.
In hetzelfde park, op hetzelfde moment.
'Mooi verhaal voor later', bedenkt hij met een glimlach.

Ook zij glimlacht, want de zon is fel en de bomen fruitig en dat voelt ze. Ze beweegt haar linkerhand en voelt tot haar schrik geen paar sandalen. Vlug beweegt ze haar rechterhand en is gerust.

Inmiddels is de jongeman tevreden. Hij scheurt het papier van het blok en legt het naast zich neer .Zijn pen en de rest van het blok gaan de tas weer in. Hij staat op, ademt diep in en uit en draait zich om met de brief in zijn hand.

Het meisje voelt de warme nabijheid van een persoon. Ze ruikt een vertrouwde geur. Ze opent haar ogen en glimlacht en zoent en omhelst.

Op een bankje in een park, tegenover een groen grasperk, ligt een verlaten brief.